|
||||||
Enkeltje hoofdstadhet busstation in Yamoussoukro (januari 1998) Zeven uur 's avonds. Thierno staat al een tijdje in de rij voor het loket, maar er zit geen beweging in. "Wat is er aan de hand," vraag ik hem. "Il n'y a pas de bus". De bus van acht uur is al om zes uur vertrokken. We moeten wachten, maar niemand weet precies waarop. Het busstation, half tien. De hele avond het af- en aanlopen van mensen die uit bussen komen, die in de halfopen wachtruimte verblijven, lamlendig kijkend naar de televisie. Sommigen liggen languit op de bankjes en proberen wat te slapen. Bij de wachtruimte en de cafetaria ernaast brandt tl-verlichting, maar verder naar achteren is het terrein donker. Tussen de kapotte bussen die daar staan bewegen zich schimmige figuren. Een klein meisje spreekt me aan, als ik een sigaret rook in het koele briesje buiten de wachtruimte: "On t'appelle". Een knikje met het hoofd naar de donkere hoek. Ik probeer te onderscheiden wie zich daar ophoudt, maar ik zie helemaal niks. "Qui m'appelle, pourquoi?", maar het meisje haalt haar schouders op en loopt door. Gesis van tussen de bussen vandaan. Ik word geroepen. Maar het lijkt me onverstandig erop af te gaan. Later op de avond, het loopt tegen elven. De kans dat we nog met een bus naar de hoofdstad zullen vertrekken lijkt nihil. Waarom blijven die mensen toch zo rustig? Waarom is er niemand boos, waarom pikken ze dit allemaal? Zijn ze van plan hier massaal de nacht door te brengen? Eerst kreeg niemand een kaartje omdat er geen bus was. Nu hebben ze aan iedereen plaatsbewijzen verkocht omdat er in een bus op doorreis twee stoelen vrij waren. Thierno had als eerste kaartjes bemachtigd, maar anderen hebben de plaatsen gekregen en wij zijn achtergebleven. Elk half uur komt een bus het terrein oprijden, maar geen enkele gaat naar de hoofdstad. De passagiers hebben dikke ogen van de slaap en nemen de moeite niet om uit te stappen. Na tien minuten vertrekken ze weer. Wij kijken ze na, het busstation is weer stil, de hoofdstad is onbereikbaar. Ik houd het niet meer uit in de wachtruimte. Het is heet. De televisie herhaalt voortdurend de aankondigingen van de uitzending voor morgen, blijkbaar zijn de programma's voor vandaag op. De bankjes beginnen hard te worden. Ik zet onze weekendtas buiten naast de wachtruimte en gebruik hem als zitplaats. Nu pas zie ik dat zich in de schemer verderop een marktje bevindt. Koopvrouwen zitten in het zwakke licht van een lantaarnpaal. Klanten zijn er niet. De vrouwen praten met elkaar, er klinkt zacht geroezemoes. Zojuist was het busstation bespikkeld met alle soorten afval die mensen uit de busraampjes gooien. Plastic zakjes van het water. Uitgezogen sinaasappels. Pakpapiertjes van de geroosterde pinda's. Nu zie ik dat het opeens helemaal schoon is. De vrouwen zijn als een grote, levende stofzuiger over het terrein heengegaan. Al lopend en pratend hebben ze alle rommel met hun blote handen opgeraapt. Nu hebben we dus wel kaartjes maar er is geen bus. Als er geen bus is zullen we nog een nacht in een hotel moeten blijven. Maar daarvoor hebben we geen geld meer. En we hebben ook honger. We zullen het geld van de kaartjes terug moeten vragen. Ik stel me de rest van de nacht voor. Minstens nog een paar uur wachten, misschien komt er dan inderdaad een bus. Misschien is er dan wel plek. Drie uur rijden. Op een onchristelijk tijdstip aankomen op het centrale busstation in de hoofdstad, de meest criminele plek in Afrika die ik ken. Met een taxi naar huis, de reden waarom we ons allerlaatste geld nog steeds niet hebben besteed aan het stillen van onze honger. Thuis de nachtwakers moeten wekken om alle sloten van de deuren te halen. In het donker de weg naar de slaapkamer vinden, waar ik het bed deel met Safi, Thierno's oudste zus. Ik moet douchen, kan niet met al mijn stof en zweet naast haar gaan liggen. Wordt ze natuurlijk wakker. Er komen twee mannen aanlopen, zware koffers hebben ze bij zich. Kunnen ze kaartjes krijgen, informeren ze? Plotseling is daar de oplossing. Met graagte verkoopt Thierno onze plaatsbewijzen, waarvoor hij eerder uren aan het loket heeft staan hangen. We zijn vrij! We zoeken een goedkoop hotel. Een vriendelijke Libanees wil ons best nog een kamer verhuren. Ik leg hem uit dat we niet helemaal genoeg geld hebben, maar dat we morgenochtend meteen naar de bank zullen gaan. Hij vindt het prima. Een schone kamer, schone bedden, een ruime douche met handdoeken, hij komt zeep en wc-papier brengen. Als we nog wat willen drinken kunnen we op het terras aan het water terecht. © Ellen Nusselder |
||||||
Terug naar de pagina van Ellen. |
||||||
|